Tijd voor heimwee was er niet.
Het is 2005. Duizenden stakende textielarbeiders lopen door de straten van Phnom Penh. Ze eisen een verhoging van het minimumloon, van 40 naar 45 dollar in de maand. Srun Sothy is er ook. Als de politie in het rond mept, kan Srun net de klappen ontwijken. Ze rent weg en verschuilt zich in een boeddhistische tempel. Daar loopt ze een jonge student Engelse literatuur tegen het lijf. Korte tijd later trouwen ze.
Tekst: Frank van Lierde
Foto’s: Bas de Meijer
Zeker, het vakbondswerk heeft Srun veel gebracht. Zo’n duizend arbeiders van Chus Sing Factory hebben haar niet zo lang geleden verkozen tot hun vakbondsleider. Ze heeft een reputatie opgebouwd als activiste en onderhandelt met fabrieksbazen. En het leverde haar een echtgenoot op. Maar gemakkelijk is het niet geweest. En minder arm heeft het haar ook niet gemaakt. Al heeft ze het minder zwaar dan 14 jaar geleden, toen ze als meisje in de fabriek begon.
Op haar zeventiende veranderde alles. Haar vader werd ziek en verloor zijn inkomen. Srun moest stoppen met school, haar familie in het boerendorp achterlaten en geld gaan verdienen in Phnom Penh. Voor een laaggeschoold en onervaren meisje was er maar één optie: aankloppen bij één van de textielfabrieken, hopen op een contract en alles doen om niet in de klauwen te komen van een pooier. Srun ging wonen bij haar tante. Ze kreeg een contract bij de fabriek. Broeken sticken op Chinese machines en zorgen dat de naald niet door haar vingers ging, dat was haar werk. Veertien jaar later werkt ze nog steeds als textielarbeider. Met haar zoontje en haar man woont ze in een kamertje van drie bij drie, in een woonblok waar ook haar oma en moeder verblijven. Het is één van de arbeidershuisjes op een steenworp van Chus Sing, de Chinese fabriek waar Srun één van de vijf vakbondsleiders is.
Boerenmeisje wordt arbeider
Na eerst te zijn gefouilleerd op garen of ander fabrieksmateriaal, stromen de werkers tijdens de middagpauze de fabriekspoort uit. Zwangere vrouwen mogen eerst, iets wat Srun niet zo lang geleden als vakbondsleider bij het management voor elkaar heeft gekregen. Daarna volgt de rest van het werkvolk, in duwende drommen. Ook Srun staat aan de poort en neemt ons mee naar huis. Terwijl ze de uitjes spoelt en snijdt, vlees bereidt, haar zoontje verzorgt en kleren wast in een teiltje, vertelt ze over die beginjaren.
“Ik kende niemand, ik was een boerenmeisje in een miljoenenstad. Alles was nieuw en ik voelde me alleen. Ik woonde bij een tante. Tijd voor heimwee was er niet. Ik werkte verplicht van 7 uur in de ochtend tot soms 11 uur in de avond, voor amper dertig dollar in de maand. ‘Gedwongen overwerk’ noemen ze dat. Vakantie was er niet, niet één dag in het jaar. Heel soms mocht je verlof vragen, bij ziekte of om andere dringende redenen, maar je riskeerde altijd te worden ontslagen. Ik was ook erg bang om in de handen te komen van mensenhandelaars. Bang om in de seksindustrie te belanden, daar hoorde je veel verhalen over. Het gebeurde ook. Meisjes verdwenen van de ene dag op de andere. Toen ik twintig was hebben ze mij ook proberen te lokken. Ik zou een auto krijgen, een huis, geld, als ik maar de tweede vrouw zou worden van een oudere man. Mooi niet, ik ben niemands bezit.”
Na een jaar fabriekswerk, sluit Srun zich aan bij een vakbond. In die tijd zijn er nog geen onafhankelijke bonden in Cambodja, ze staan onder toezicht van de werkgever óf van de staat. Srun: “We vroegen om functionerende air conditioning en luchtverversing. Er gebeurde niets. Ook de bond deed niets. Twee jaar later sloot ik me aan bij een nieuwe bond. Dat was de eerste onafhankelijke vakbond voor textielarbeiders in het land, CCAWDU die door de Nederlandse vakbond CNV wordt gesteund. Ik merkte gelijk dat het anders was. We kregen trainingen, werden voorgelicht over arbeidsrechten, CCAWDU stimuleerde ons om bij elkaar te komen, problemen te benoemen, eisen te formuleren en bij de bazen neer te leggen. Langzaamaan kregen we het gevoel dat wij werkers iets te zeggen hadden. Dat we dingen konden veranderen.”
Dreigtelefoontjes
Srun schiet collega’s te hulp en is niet op haar mondje gevallen. Wie in de nesten zit, weet haar te vinden. Dat ze door duizend vakbondsleden tot fabrieksleider van CCAWDU wordt verkozen is dan niet verwonderlijk. Maar werkt ze zichzelf met haar vakbondswerk niet in de problemen? Srun: “Natuurlijk. Om te beginnen zijn mijn ouders nooit echt blij geweest. Ze waren bang dat ik mijn baan zou verliezen. Nog steeds. Je komt in machtspelletjes terecht. Ik kreeg dreigtelefoontjes toen ik net begon als vakbondsleider. ‘We hebben een pistool en kogels en we gaan je vermoorden’, dat soort boodschappen. Anoniem natuurlijk. Ik ben gewoon doorgegaan. Nooit een kogel gezien gelukkig. CCAWDU is nu één van de twee grootste bonden in Chus Sing, ook omdat ik zoveel leden werf.”
“Wat ik over tien jaar bereikt wil hebben in de fabriek? Dat het minimumloon 100 dollar is, dat arbeiders een pensioen opbouwen want dat is hier nog steeds niet het geval, dat de luchtverversing optimaal werkt, dat werkers kunnen wonen in fatsoenlijke huizen, dat eten betaalbaar blijft voor arbeiders.”
Genoeg te doen dus als vakbondsleider. Je zou bijna vergeten dat Srun ook gewoon arbeider is. Ze stickt niet langer de ganse dag broeken zoals in die beginjaren. Vandaag maakt ze nieuwkomers wegwijs in het doolhof van de fabriek en in het kluwen van werkregels en procedures die horen bij het snel en vakkundig knippen, sticken, naaien en afwerken van honderdduizenden broeken en jassen en shirts.
Wat heeft het vakbondswerk haar persoonlijk opgeleverd? Srun: “CCAWDU heeft van mij een sterker mens gemaakt. Ik kan mijn mond roeren, mensen mobiliseren en mijn mannetje staan tegenover managers. Ik ben trots als we dingen voor elkaar krijgen. Ik weet dat elke overwinning, hoe klein ook, het dagelijks leven van duizenden arbeiders en hun gezinnen iets minder zwaar maakt.”